Module 5 Organisatie van zorg
Uitgangsvraag
- Op welke wijze dient de organisatie van zorg rondom patiënten met MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus ) in instellingen of organisaties waar sprake is van intensieve zorg te worden geregeld?
- Wat is het beleid met betrekking tot onderzoek naar de verspreiding van MRSA naar andere patiënten en zorgmedewerkers en wat is het beleid bij MRSA-uitbraken?
Aanbevelingen
Zorg dat bij het toepassen van het MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )-beleid in de zorginstelling wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Organisatie
- Leg schriftelijk vast wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de aanbevelingen in deze richtlijn omtrent informeren van de patiënt/medewerker, instellen en opheffen van infectiepreventie maatregelen, initiëren van dragerschapsbehandeling van patiënten/medewerkers, initiëren van contactonderzoek en informeren van derden.
- Verricht typering van het eerste isolaat van elke MRSA-drager voor nationale surveillance.
- Zorg voor betrokkenheid van een bedrijfsarts, die verantwoordelijk is voor het informeren, begeleiden en screenen van medewerkers en voor dekolonisatiebehandeling van MRSA-positieve medewerkers.
Indien geen bedrijfsarts aanwezig is, dient maatwerk geboden te worden. Leg in dat geval vooraf vast welke arts deze verantwoordelijkheid overneemt. - De aanvrager van de kweek is eindverantwoordelijk voor communicatie over de kweekuitslag naar de patiënt en zijn navolgende hoofdbehandelaar. Hierbij hoort ook het communiceren over nagekomen kweekuitslagen zo spoedig mogelijk nadat de uitslag bekend is.
- Informatievoorziening (MRSA-positieve patiënt/medewerker)
- Zorg dat de communicatie van gegevens over de MRSA-status van de patiënt plaats vindt in overeenstemming met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
- Vermeld de MRSA-status in het medisch- en verpleegkundig dossier van de patiënt (labelen).
- Stel bij overplaatsing van een patiënt de ontvangende instelling, waaronder de betrokken zorgverleners/ behandelaar(s) en afdeling infectiepreventie op de hoogte van de MRSA-status en informeer tevens andere betrokkenen in de zorgketen zoals de huisarts, wijkverpleging en ambulancedienst. Meld ook wanneer een patiënt een verhoogd risico op MRSA-dragerschap heeft of onderdeel is van een contactonderzoek.
- De behandelend arts is verantwoordelijk voor het informeren van de patiënt over de reden van de extra maatregelen die genomen worden. Besteed hierbij aandacht aan de negatieve effecten van isolatie.
Zorg dat als er sprake is van een MRSA-uitbraak in een zorginstelling dat er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Meld een uitbraak conform volgens de voor de desbetreffende zorginstelling geldende meldingscriteria.
- Voer een MRSA-contactonderzoek uit volgens het ringprincipe in geval van onbeschermd of onvoldoende beschermd contact met een MRSA-drager. Voer dit contactonderzoek binnen het ziekenhuis altijd uit in overleg met een deskundige infectiepreventie en arts-microbioloog. Buiten het ziekenhuis kan ook de arts-infectieziektebestrijding betrokken worden.
- Zorg voor een tijdige herkenning van een uitbraak. Een arts-microbioloog stelt vast dat er sprake is van een uitbraak, signalering kan ook plaatsvinden door andere zorgprofessionals.
- In geval van een MRSA-uitbraak komt een OMT bijeen waarin in een ziekenhuis setting ten minste zitting hebben:
- een arts-microbioloog
- een deskundige infectiepreventie
- een medisch verantwoordelijke van de betrokken afdeling(en)
- een bedrijfsarts/arts die belangen van medewerkers vertegenwoordigt
- een leidinggevende met beslissingsbevoegdheid
- In het OMT moeten in de langdurige zorg ten minste zitting hebben:
- een deskundige infectiepreventie
- een medisch verantwoordelijke van de betrokken afdeling(en) (bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten)
- een bedrijfsarts/arts die belangen van medewerkers vertegenwoordigt
- een leidinggevende met beslissingsbevoegdheid
Daarnaast dient ten minste afstemming met een arts-microbioloog te hebben plaatsgevonden.
- De taken van het OMT zijn ten minste: het adviseren omtrent aanvullende infectiepreventiemaatregelen, communicatie in- en extern, verslaglegging van de uitbraak, rapporteren aan het bestuur van de instelling en waar nodig melden aan externe instanties.
- Sluit een (deel van een) afdeling voor nieuwe opnames als er sprake is van een ongecontroleerde MRSA-transmissie om zo inzicht te krijgen in de MRSA-status van iedere blootgestelde patiënt en medewerker.
Overwegingen
Organisatie
Verantwoordelijkheden en beleid
Het vastleggen van instellingsbrede afspraken over de verantwoordelijkheden en taken rondom het MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )-beleid is belangrijk voor het adequaat bestrijden en voorkómen van een eventuele uitbraak. De instelling is eindverantwoordelijk voor het MRSA-beleid waarbij inzichtelijk moet worden gemaakt wie op welk vlak beslissingsbevoegd is. Buiten de ziekenhuissetting heeft deze invulling ook de voorkeur. Echter is er niet altijd een arts-microbioloog betrokken. Ook een bedrijfsarts is in sommige situaties afwezig. In dergelijke gevallen is maatwerk nodig en kan de GGD (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst) een belangrijke rol spelen. Teneinde discussies over verantwoordelijkheden op het acute moment van een uitbraaksituatie te voorkomen, moeten vooraf afspraken gemaakt en vastgelegd worden wie betrokken zijn bij en verantwoordelijk zijn voor de verschillende aspecten van het MRSA-beleid. Omdat bij een uitbraak soms verregaande maatregelen nodig zijn (zoals sluiting van (een) afdeling(en)) is de betrokkenheid van het bestuur van de instelling van belang.
Belangrijk is dat bij het opstellen van het instellingsbrede MRSA-beleid rekening wordt gehouden met gedrag, welzijn en eventuele woonsituatie van de patiënt. De negatieve effecten van bijvoorbeeld isolatiemaatregelen kunnen een grote impact hebben op het welzijn van de patiënt. Goede aandacht voor de consequenties van de maatregelen is noodzakelijk waarbij zoveel mogelijk het welzijn van de patiënt dient te worden geborgd. Toepassing van het beleid vereist afstemming en overleg met zorgverleners en/of behandelaars en deskundigen infectiepreventie met kennis van de patiëntenpopulatie.
Nationale surveillance en typering
Nationale surveillance is een belangrijk instrument om het effect van het MRSA-beleid te monitoren en te toetsen. Als onderdeel van deze nationale surveillance typeert het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) kosteloos één MRSA-isolaat van iedere positief bevonden persoon. Typering is noodzakelijk om vast te stellen dat er sprake is van een uitbraak. Er kan immers ook sprake zijn van onafhankelijke introductie van verschillende, individuele stammen. Typering gebeurt middels multiple locus variable number of tandem repeats-analyse of whole genome sequencing.
In overleg met het RIVM is het mogelijk meerdere isolaten van één patiënt te laten typeren zoals na heropname of na langere periode van negatieve kweken.
Informatievoorziening (MRSA- positieve patiënt/medewerker)
Communicatie van gegevens betreffende de MRSA-status van de patiënt gebeurt in overeenstemming met Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zodat persoonsgegevens op de juiste wijze worden verwerkt en beschermd.
MRSA-dragerschap moet in het medisch en verpleegkundig dossier van de patiënt worden vermeld (labelen). Sommige personen kunnen gedurende een lange periode MRSA-drager zijn. Deze patiënten vormen een belangrijke bron voor het opnieuw binnenbrengen van MRSA in de zorginstelling bij heropname.
Het tijdig aankondigen van MRSA-dragerschap aan de navolgende behandelaar/zorgorganisatie (inclusief wijkverpleging) is essentieel. Dit vindt in principe plaats vóór het moment van overplaatsing (ontslag/verwijzing), zodat de ontvangende zorgverlener in staat wordt gesteld om tijdig de juiste preventieve maatregelen te nemen. Het is belangrijk om ook de MRSA-dragende patiënt goed te informeren. Het is wenselijk dat de instelling/zorgorganisatie informatiefolders over MRSA beschikbaar stelt die ook begrijpelijk zijn voor laaggeletterde patiënten. Specifiek aandachtspunt is de communicatie over kweekuitslagen: de aanvrager van de kweek is eindverantwoordelijk voor communicatie over de kweekuitslag naar de patiënt en zijn navolgende hoofdbehandelaar. Hierbij hoort ook het communiceren over nagekomen kweekuitslagen, zo spoedig mogelijk nadat de uitslag bekend is. Met betrekking tot MRSA-dragende medewerkers is het van belang er altijd naar te streven om de medewerker als eerste te informeren over de uitslagen van de MRSA-screening.
Beleid omtrent verspreiding van MRSA en MRSA-uitbraken
Onderzoek naar verspreiding van MRSA
Onderzoek naar verspreiding van MRSA wordt uitgevoerd volgens het ringprincipe. Dit houdt in dat gestart wordt met het screenen van de contacten met het hoogste risico op transmissie (eerst ring). Dit zijn doorgaans de meest langdurige en/of intensieve onbeschermde of onvoldoende beschermde contacten met de index patiënt (eerst gedocumenteerde patiënt). Op basis van duur en intensiteit van het contact en aanwezigheid van risicofactoren voor transmissie wordt de periode bepaald waarin de contacten voor screening in aanmerking komen evenals de eerste en daaropvolgende ringen. Risicofactoren voor onderlinge transmissie zijn o.a. aanwezigheid van extra portes d’entrées zoals sondes en katheters. Onder intensieve contacten wordt elke vorm van direct lichamelijk contact tijdens zorghandelingen bedoeld, bijvoorbeeld het wassen van patiënten, wond- en katheterverzorging en transfers van bed naar stoel. Deze situatie komt niet alleen voor in zorginstellingen, maar ook in de wijkverpleging.
Bedrijfsarts
MRSA is voor de bedrijfsarts relevant vanuit twee invalshoeken: de werknemers die zelf risico lopen om ziek te worden (de risicolopers), en de werknemers die tijdens het werk in contact komen met kwetsbare patiënten en daarom bij dragerschap een risico voor hen vormen (risicovormers).
Alleen een bedrijfsarts heeft inzage in het bedrijfsgeneeskundig medische dossier van de medewerker. De bedrijfsarts is primair degene die een dekolonisatiebehandeling aan een medewerker kan voorschrijven en zorg kan dragen voor bijbehorende informatievoorziening, tenzij medisch specialistische zorg noodzakelijk is voor behandeling van het MRSA-dragerschap. Bij afwezigheid van een bedrijfsarts (zoals bijvoorbeeld bij ZZP’ers in de zorg of bij sommige thuiszorgorganisaties) moet maatwerk geleverd worden, waarbij vooraf duidelijk moet zijn welke arts deze rol vervult.
Beleid bij epidemie (uitbraak)
Een tijdige herkenning van een uitbraak is noodzakelijk om de maatregelen zoals deze staan beschreven in een vastgelegd protocol uit te voeren. Dit vereist snelle diagnostiek, inclusief typering van de gekweekte MRSA-stam, en aanwezigheid van deskundigheid van onder andere een arts-microbioloog, een deskundige infectiepreventie en een bedrijfsarts in geval van betrokkenheid van medewerkers.
Het is de taak van de arts-microbioloog om op basis van microbiologische diagnostiek vast te stellen of er sprake is van een MRSA-uitbraak. Signalering kan ook plaatsvinden door andere zorgprofessionals.
In de langdurige zorg is er een belangrijk rol voor de specialist ouderengeneeskunde, arts infectieziektebestrijding, en andere medische behandelaren in de signalering van mogelijke uitbraken, omdat deze vanwege de minder frequente inzet van microbiologische diagnostiek vaker zal moeten berusten op een alerte beoordeling van het klinisch verschijnselen van infectie. Als het gaat om microbiologische inschattingen van risico’s en nut en noodzaak van aanvullende maatregelen in geval van een uitbraak heeft betrokkenheid van een arts-microbioloog en deskundige infectiepreventie de voorkeur. De rol van een specialist ouderengeneeskunde, arts infectieziektebestrijding, of andere medische behandelaar in deze setting moet in instellingsbrede afspraken worden vastgelegd.
Doorgaans wordt een uitbraak gedefinieerd als zijnde twee of meer patiënten in een zorginstelling die zijn gekoloniseerd of geïnfecteerd met dezelfde MRSA-stam. Hierbij hebben de patiënten een verband in tijd en plaats en er is geen gemeenschappelijke bron buiten de zorginstelling.
Een MRSA uitbraak vereist een snelle start van een outbreak management team (OMT). In het OMT moeten in het ziekenhuis ten minste zitting hebben:
- een arts-microbioloog
- een deskundige infectiepreventie
- een medisch verantwoordelijke van de betrokken afdeling(en)
- een bedrijfsarts/arts die belangen van medewerkers vertegenwoordigt
- een leidinggevende met beslissingsbevoegdheid
In het OMT moeten in de langdurige zorg ten minste zitting hebben:
- een deskundige infectiepreventie
- een medisch verantwoordelijke van de betrokken afdeling(en) (bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten)
- een bedrijfsarts of arts die de belangen van medewerkers vertegenwoordigt
- een leidinggevende met beslissingsbevoegdheid
Daarnaast dient ten minste afstemming met een arts-microbioloog te hebben plaatsgevonden.
Afhankelijk van de situatie en setting kan een OMT uitgebreid worden met:
- een arts infectieziektebestrijding (langdurige zorg)
- een vertegenwoordiger van het management
- een medewerker die is belast met de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden op de betrokken afdelingen(en)
- een persvoorlichter/communicatieadviseur
- een leidinggevende van de facilitaire dienst
Het OMT coördineert de uitbraakbestrijding en adviseert omtrent de te nemen aanvullende infectiepreventiemaatregelen. Advisering dient zoveel mogelijk eenduidig, concreet en volledig te worden geformuleerd en gecommuniceerd.
Aanvullende maatregelen die in een uitbraaksituatie overwogen moeten worden, zijn het uitvoeren van contactonderzoek, aanvullende desinfectiemaatregelen en sluiting van een (deel van een) afdeling. Het sluiten van een (deel van een) afdeling voor nieuwe opnames is nodig als er sprake is van een ongecontroleerde MRSA-transmissie om zo inzicht te krijgen in de MRSA-status van iedere blootgestelde patiënt en medewerker. Zodra een (deel van een) afdeling wordt gesloten, kunnen overplaatsingen van patiënten en bijvoorbeeld bezoek aan dagbestedingen niet plaatsvinden. Dit geldt ook voor uitwisseling van personeel en stagiaires naar andere afdelingen en instellingen als zij onderdeel uitmaken van het vaste team.
De aanvullende maatregelen moeten worden afgestemd op de specifieke situatie en rekening houden met onder andere de aanwezigheid en deskundigheid van de zorgverleners en specifiek gedrag van de patiënten (bijvoorbeeld psychogeriatrie of verstandelijke en lichamelijke beperkingen). Als er sprake is van een woonsituatie zoals in de wijkverpleging of langdurige zorg, dient rekening te worden gehouden met de haalbaarheid van de maatregelen en het welzijn van de betrokkenen.
Het OMT adviseert over de in- en externe communicatie van de uitbraak en zorgt voor adequate verslaglegging van het verloop van de uitbraak en de genomen maatregelen. Verslaglegging van de OMT-bijeenkomsten is noodzakelijk om de maatregelen te evalueren en eventueel bij te sturen. Het OMT rapporteert aan de Raad van Bestuur van de instelling en waar nodig maakt het OMT-melding van de uitbraak aan instanties zoals IGJ, GGD en/of Signaleringsoverleg Zorginstellingen Antimicrobiële Resistentie (SOZI-AMR).
Een uitbraak heeft vaak grote consequenties. Er dient rekening gehouden te worden met extra kosten, (onder andere personeel, materiaal, sluiting van een (deel van een) afdeling, diagnostiek), onrust, mogelijke veranderingen in de woonsituatie voor betrokkenen en zelfs reputatieschade. Hierbij is een goede communicatie en betrokkenheid van het bestuur van de organisatie noodzakelijk. In verband met de mogelijk hoge kosten van een MRSA uitbraak kunnen instellingen in de langdurige zorg onder voorwaarden aanspraak maken op een vergoedingsregeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). Sinds 2018 is deze regeling ook toegankelijk voor de gehandicaptenzorg en GGZ (geestelijke gezondheidszorg ).
In het kader van epidemiologie en de mogelijkheid tot uitbraakmanagement op regionaal/ landelijk niveau dient bij een uitbraak melding te worden gedaan volgens de geldende meldingscriteria. Een clusteruitbraak van buiten het ziekenhuis opgelopen infecties met MRSA moet altijd gemeld worden bij de GGD. Er is sprake van een cluster als twee of meer gezonde personen een MRSA-infectie hebben en er aanwijzingen zijn dat ze door dezelfde bron of door elkaar zijn besmet. De GGD doet bron- en contactonderzoek en geeft voorlichting over MRSA.
Dit staat los van de melding aan het Signaleringsoverleg Zorginstellingen en Antimicrobiële Resistentie (SO-ZI/AMR (Signaleringsoverleg Zorginstellingen en Antimicrobiële Resistentie )).
Zorginstellingen zijn verplicht om calamiteiten, zoals omschreven in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg )) te melden aan de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ). Als het gaat om uitbraken veroorzaakt door Bijzonder Resistente Micro-Organismen (BRMO) dringt de IGJ er vanuit preventief oogpunt op aan dat deze uitbraken al in een vroeg stadium worden gemeld bij het SO-ZI/AMR. Meldingen kunnen ook worden ingebracht via het Meldpunt voor Uitbraken Infectieziekten & BRMO (MUIZ). De gegevens van een uitbraak kunnen doorgestuurd worden naar het SO-ZI/AMR, indien de melder in het meldsysteem van MUIZ aangeeft dat daar toestemming voor wordt gegeven.
Onderbouwing
Autorisatiedatum: 20 november 2023
Eerstvolgende beoordeling actualiteit: 2025
Geautoriseerd door:
- Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH (Nederlandse Vereniging voor Heelkunde ))
- Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM (Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie ))
- Nederlandse Vereniging van Internist-Infectiologen (NIV/NVII (Nederlandse Vereniging van Internist-Infectiologen ))
- Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG (Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg ))
- Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ))
- Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso (Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde ))
- Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG (Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten ))
- Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologen (NVA (Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologen ))
- Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde ))
- Patiëntfederatie Nederland (PFNL (Patiëntfederatie Nederland ))
- Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA (Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen ))
- Nederlands Oogheelkundig gezelschap (NOG (Nederlands Oogheelkundig Gezelschap ))
- Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR (Nederlandse Vereniging voor Radiologie ))
- Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV (Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie ))
- Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT (Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose ))
- Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC)
- Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN)
- Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)
- Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG)
- Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)
- Nederlandse Vereniging voor Orthopedie (NOV)
- Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers ))
- Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
- Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR)
- Nederlandse Vereniging van Maag, Darm-Leverartsen (NVMDL)
Regiehouder:
- Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (SRI (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie ))
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd door het ministerie van VWS (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Doel van deze module is het beschrijven van de randvoorwaarden voor de organisatie van zorg met betrekking tot MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus ) in de zorg voor patiënten in zorginstellingen. Hierbij wordt aandacht besteed aan het beleid bij een epidemische verheffing, ringonderzoek bij on(voldoende) beschermd contact met een MRSA-drager, onderzoek naar verspreiding van MRSA, overplaatsing en verantwoordelijkheden.
The WIP-guidelines ’Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )), relevant other national and international guidelines and relevant scientific articles were examined in order to answer the clinical questions. No systematic literature analysis was performed for this clinical question because the nature of this question does not lend itself well to be answered by means of a systematic review of original scientific research.
Not applicable.
Bijlagen
ABR-Zorgregio |
Netwerk van zorginstellingen met als doel antibioticaresistentie te voorkomen en verspreiding te bestrijden door afspraken te maken op regionaal niveau. |
---|---|
Arts VG |
Arts verstandelijk gehandicapten |
Cohort-verpleging |
Het verplegen van meerdere patiënten in één of meerdere ruimtes bij elkaar met identieke isolatiemaatregelen. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden bij elke patiënt vervangen (eilandverpleging). Niet alle persoonlijke beschermingsmaatregelen worden gewisseld. Een mondneusmasker en schort mogen langere tijd achter elkaar gedragen worden. |
Einddesinfectie |
Het desinfecteren, voorafgegaan door reinigen, van de ruimte (oppervlakken, tastvlakken, vloer, spatzones muur) inclusief het sanitair en van alle herbruikbare materialen die in de ruimte aanwezig zijn (zoals afstandsbediening, bedgordijnen). Einddesinfectie vindt plaats na ontslag van categorie-1-patiënten en bij categorie-2-patiënten indien de uitslag van de MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )-test niet bekend is op het moment van ontslag of overplaatsing. In de langdurige zorg vindt einddesinfectie ook plaats op de laatste dag van eradicatiebehandeling. Einddesinfectie is van toepassing voor zowel patiëntenkamers (waar de patiënt slaapt) en klinische behandelruimtes. |
Epidemische stam |
MRSA-stam die zich in een zorginstelling/zorgsetting heeft verspreid (verspreiding tussen zorg gerelateerde contacten). |
Eradicatie |
Het vrijmaken van MRSA door dragerschapsbehandeling. |
Huisgenoten |
Personen die overdag en ‘s nachts in hetzelfde huis als de index-persoon verblijven en ruimten zoals badkamer, woonkamer of keuken gemeenschappelijk gebruiken. |
Invasieve ingreep |
Een operatie of het plaatsen of inbrengen van lichaamsvreemde materialen die een verbinding vormen tussen milieu interieur en exterieur zoals drain, een urinekatheter, scoop, centraalveneuze infuuskatheter, arteriële infuuskatheter of externe fixateur. |
Kolonisatie |
Het zich vestigen en vermenigvuldigen van micro-organismen op huid of slijmvliezen, zonder schade of hinder voor de gastheer. |
Infectie |
Interactie tussen het micro-organisme en de gastheer leidt tot schade of een veranderde fysiologie bij de gastheer. De schade of veranderde fysiologie kan resulteren in klinisch waarneembare symptomen en verschijnselen, maar ook langdurig onopgemerkt blijven of subklinisch verlopen. |
LA-MRSA |
Diergerelateerde meticilline-resistente Staphylococcus aureus (livestock-associated meticilline-resistente Staphylococcus aureus). LA-MRSA is gedefinieerd als ST398 in combinatie met een duidelijke expositie aan vee. |
LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (onderdeel RIVM)) |
Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding |
Medewerker |
Medewerker en gastmedewerker in zorginstelling. Hieronder wordt iedereen verstaan die, al dan niet betaald, zorg verleent. |
MRSA |
Meticilline-resistente Staphylococcus aureus. |
MRSA-drager |
Een individu bij wie MRSA is vastgesteld onafhankelijk van de locatie op of in het lichaam of de hoeveelheid MRSA. |
MRSA-epidemie |
Twee of meer patiënten in een zorginstelling zijn gekoloniseerd of geïnfecteerd met dezelfde MRSA-stam. De patiënten hebben een verband in tijd en plaats en er is geen gemeenschappelijke bron buiten de zorginstelling. |
MRSA-positief |
Zie MRSA-drager |
MRSA risicocategorie (patiënt/medewerker) |
Risicocategorie op basis van het risico op overdracht van MRSA naar anderen:
|
MRSA-stam |
Isolaten die volgens een standaard typeringsmethode tot hetzelfde type behoren. |
MRSA-test |
De detectie van MRSA berust op de aanwezigheid van het species Staphylococcus aureus en op de aanwezigheid van het mec-A-gen dat codeert voor de aanmaak van een gemodificeerd penicilline-bindend eiwit (PBP-2a). Dit eiwit heeft een verminderde affiniteit voor betalactam antibiotica, waardoor deze groep antibiotica onwerkzaam worden. |
OMT |
Outbreak management team |
Onbeschermd contact |
Contact met een MRSA-drager waarbij geen of onvoldoende beschermende maatregelen zijn genomen. |
Ongecompliceerde MRSA drager |
Individu bij wie MRSA is vastgesteld zonder actieve infectie en:
|
Patiënt/Cliënt/Bewoner |
Is een persoon die voor diagnostiek en/of behandeling in het ziekenhuis of andere zorginstelling komt of woonachtig is (dit kan klinisch of poliklinisch zijn). |
Polikliniek |
Omvat alle afdelingen waar onderzoek en behandeling plaatsvindt van patiënten met aandoeningen en ziekten waarvoor specialistische kennis en hulpmiddelen nodig zijn én die niet als klinische afdelingen zijn aangeduid. De indeling van de afdelingen die hieronder vallen moet door het ziekenhuis op basis van de invasiviteit van de ingrepen gemaakt worden. |
Ringonderzoek |
De meest nabije contacten van de patiënt/cliënt worden eerst onderzocht. Als daar besmetting wordt vastgesteld, wordt het onderzoek uitgebreid naar minder nabije contacten. |
RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ) |
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. |
SWAB |
Stichting Werkgroep Antibioticabeleid. |
Transmissie |
Overdracht van micro-organismen. |
Vluchtelingenopvang |
Iedere vorm van locatie voor vluchtelingenopvang waar vluchtelingen woonachtig zijn tot de overgang naar een definitieve woning . |
Werkwijze
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus ). De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijn (MRSA) ziekenhuizen’, ‘MRSA, thuiszorg’, ‘MRSA verpleeghuizen’, MRSA verzorgingshuizen’ en ‘MRSA revalidatiecentra’ op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ), VHIG (Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg ), IGJ, NVZ, VDSMH (Vereniging Deskundigen Steriele Medische Hulpmiddelen ), en PFNL (Patiëntfederatie Nederland ) via de invitational conference. Een verslag hiervan is als 'Rapportage Knelpunteninventarisatie' opgenomen onder 'Bijlagen'. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder ‘Onderbouwing’. Indien mogelijk werden de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects-model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation )-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt)relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen. (De domeinen voor downgraden zijn: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias. De domeinen voor upgraden zijn: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
---|---|
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID (Minimal Clinically Important Difference )). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
---|---|---|
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntfederatie Nederland (PFNL) voor de invitational conference. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan PFNL en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg ) & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er geen substantiële financiële gevolgen zijn. Zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
---|---|---|
Module 1 Achtergrond en epidemiologie |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Bij deze module zijn geen aanbevelingen geformuleerd. |
Module 2 Risicocategorieën |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module 3 Isolatie en Infectiepreventiemaatregelen |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module 4 opheffen beschermende maatregelen |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Module 5 Organisatie van Zorg |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ.2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. (Medisch specialistische richtlijnen 2.0 (PDF)).
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from https://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
Dit implementatieplan is opgesteld om de implementatie van de aanbevelingen in de richtlijn infectiepreventie meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )) te borgen. Voor het opstellen van dit plan heeft de werkgroep per ontwikkelde module beoordeeld wat eventueel bevorderende en belemmerende factoren zijn voor het naleven van de aanbevelingen en wat eventueel nodig is om de aanbevolen infectiepreventiemaatregelen in Nederland te implementeren.
Werkwijze
De werkgroep heeft per aanbeveling binnen de modules geïnventariseerd:
- wat een realistische termijn voor implementatie is;
- de verwachtte effect van implementatie op de zorgkosten;
- de randvoorwaarden om de aanbeveling tijdig te implementeren;
- de mogelijk barrières voor implementatie;
- te ondernemen acties voor (bevordering van) implementatie;
- de verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.
Voor iedere aanbevelingen is nagedacht over de hierboven genoemde punten. Echter, niet voor iedere aanbeveling leverde bovengenoemde inventarisatie bruikbare antwoorden op. Aangezien het merendeel van de aanbevelingen in deze richtlijn gebaseerd is op expert opinion en/of een beperkte bewijskracht, is een duidelijke uitspraak over het implementeren niet voor alle aanbevelingen mogelijk noch gewenst. Bovengenoemde inventarisatie is daarom beperkt tot die aanbevelingen waarvoor bovengenoemde analyse zinvol werd geacht.
Hieronder is een tabel (tabel 1) opgenomen met alle modules uit deze richtlijn met daarbij de bijhorende implementatietermijn, verwacht effect op kosten, mogelijke barrières voor implementatie, te ondernemen acties voor implementatie en verantwoordelijken voor de acties.
Tabel 1. Implementatieplan
Module |
Tijdspad voor implementatie |
Verwacht effect op de kosten |
Mogelijke barrières voor implementatie1 |
Te ondernemen acties voor implementatie2 |
Verantwoordelijke voor acties3 |
---|---|---|---|---|---|
Achtergrond en epidemiologie |
n.v.t |
n.v.t |
n.v.t |
n.v.t |
n.v.t |
Risicocategorieën |
<1 jaar |
Geen, dit betreft grotendeels bestaand beleid |
Geen |
Verspreiden richtlijn |
Professionals |
Isolatie en infectiepreventiemaatregelen |
<1 jaar |
Veranderingen ten aanzien van het huidige beleid betreft een versoepeling met betrekking tot het opheffen van maatregelen voor medewerkers welke een geringe positieve uitwerking hebben op de personele bezetting in zorginstellingen. |
Geen |
Verspreiden richtlijn |
Professionals |
Opheffen van beschermende maatregelen |
<1 jaar |
Geen, dit betreft bestaand beleid |
Geen |
Verspreiden richtlijn |
Professionals |
Organisatie van zorg |
<1 jaar |
Geen, dit betreft bestaand beleid |
Geen |
Verspreiden richtlijn |
Professionals |
1 Barrières kunnen zich bevinden op het niveau van de professional, op het niveau van de organisatie (het ziekenhuis) of op het niveau van het systeem (buiten het ziekenhuis). Denk bijvoorbeeld aan onenigheid in het land met betrekking tot de aanbeveling, onvoldoende motivatie of kennis bij de specialist, onvoldoende faciliteiten of personeel, nodige concentratie van zorg, kosten, slechte samenwerking tussen disciplines, nodige taakherschikking, et cetera.
2 Denk aan acties die noodzakelijk zijn voor implementatie, maar ook acties die mogelijk zijn om de implementatie te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan controleren aanbeveling tijdens kwaliteitsvisitatie, publicatie van de richtlijn, ontwikkelen van implementatietools, informeren van ziekenhuisbestuurders, regelen van goede vergoeding voor een bepaald type behandeling, maken van samenwerkingsafspraken.
3 Wie de verantwoordelijkheden draagt voor implementatie van de aanbevelingen, zal tevens afhankelijk zijn van het niveau waarop zich barrières bevinden. Barrières op het niveau van de professional zullen vaak opgelost moeten worden door de beroepsvereniging. Barrières op het niveau van de organisatie zullen vaak onder verantwoordelijkheid van de ziekenhuisbestuurders vallen. Bij het oplossen van barrières op het niveau van het systeem zijn ook andere partijen, zoals de NZA en zorgverzekeraars, van belang. Echter, aangezien de richtlijn vaak enkel wordt geautoriseerd door de participerende wetenschappelijke verenigingen is het aan de wetenschappelijke verenigingen om deze problemen bij de andere partijen aan te kaarten
Termijn voor implementatie
Omdat de aanbevelingen in het algemeen nauw aansluiten bij de huidige klinische praktijk, voorziet de werkgroep nauwelijks belemmeringen voor implementatie. Als men ervan uitgaat dat alle betrokken zorgprofessionals vanaf autorisatie van deze richtlijn (voorzien voorjaar 2024) binnen een jaar op de hoogte gesteld worden van deze richtlijn, is implementatie van de aanbevelingen vanaf een jaar later (voorjaar 2025) realistisch en haalbaar.
Te ondernemen acties per partij
Hieronder wordt per partij toegelicht welke acties zij kunnen ondernemen om de implementatie van de richtlijn te bevorderen.
- Alle direct betrokken wetenschappelijke verenigingen/beroepsorganisaties
- Bekend maken van de richtlijn onder de leden.
- Publiciteit voor de richtlijn door er over te vertellen op congressen.
- Ontwikkelen van gerichte bijscholing/trainingen om kennisoverdracht tussen medewerkers te faciliteren/stimuleren.
- Ontwikkelen en aanpassen van infectiepreventieprotocollen.
- De lokale vakgroepen/individuele medisch professionals
- Het bespreken van de aanbevelingen in de multidisciplinaire teamoverleggen, vakgroepoverleggen en relevante lokale werkgroepen.
- Aanpassen lokale infectiepreventieprotocollen en alle werkinstructies waar iets over MRSA in is opgeschreven.
- Afstemmen en afspraken maken met andere betrokken disciplines om de toepassing van de aanbevelingen in de praktijk te borgen.
- Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (SRI (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie
)):
- Toevoegen van de richtlijn aan de SRI-website.
- Toevoegen van richtlijn aan de Richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten.
- Het implementatieplan wordt in de bijlage opgenomen, zodat deze voor op een voor alle partijen goed te vinden is.
- De kennislacunes worden opgenomen in de bijlagen.
Indicatoren
Voor deze richtlijn zijn geen indicatoren ontwikkeld.
Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn Infectiepreventie meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )) is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de hiervoor opgestelde zoekvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (EBRO (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling )) is duidelijk geworden dat er nog kennislacunes bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk. Om deze reden heeft de werkgroep per module aangegeven waar wetenschappelijke kennis beperkt is en dus op welke vlakken nader onderzoek gewenst is.
- Module 1 Achtergrond en epidemiologie: Geen systematische search uitgevoerd.
- Module 2 Risicocategorieën: Het is onduidelijk of en zo ja welke reizigers een verhoogd risico hebben op MRSA-dragerschap en bij opname gescreend moeten worden.
- Module 3 Isolatie en infectiepreventiemaatregelen: Zijn LA-MRSA-stammen minder ziekmakend zijn dan niet-LA-MRSA-stammen?
- Module 4 Opheffen beschermende maatregelen: Geen systematische search uitgevoerd.
- Module 5 Organisatie van Zorg: Geen systematische search uitgevoerd.
Rapportage knelpunteninventarisatie
Notulen invitational conference richtlijn MRSA (meticilline-resistente Staphylococcus aureus )
Datum: 4 oktober 2021
Tijd: 17:00-19:00 uur
Locatie: Online via Zoom
Aanwezig: Willeke Gerritsen (RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu )), Liesbeth Boeijen (VHIG (Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg )), Hedy Salomons, Stephanie Hulsbosch (IGJ), Erica de Loos (NVZ), Gerjanne Vlasveld (NVAVG (Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten )), Jan Vissers (Verenso (Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde )), Jannie Smit (VDSMH (Vereniging Deskundigen Steriele Medische Hulpmiddelen )), Thomas Jonkergouw (PFN), René Naber (NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde )), Andreas Voss (FMS (Federatie Medisch Specialisten )), Anneloes Vlek (NVMM (Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie ), voorzitter), Bart Versteeg, Haitske Graveland (KIMS)
Genodigd maar niet aanwezig: Overige WVen aangesloten bij FMS, NFU, STZ, NAPA (Nederlandse Associatie Physician Assistants ), ZiNL, ZN, ZorgthuisNL, V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland ), NCvB, NVvAKI, VSG, NVTNET, NVU, NVZA (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers )
1. Opening
Opening om 17:00 uur door Anneloes Vlek (voorzitter van de werkgroep). Iedereen wordt hartelijk welkom geheten.
2. Voorstelronde (naam, organisatie en functie)
Er wordt een kort voorstelrondje gemaakt
3. Toelichting doel van de avond en proces richtlijnontwikkeling:
Bart Versteeg licht toe dat de richtlijn onderdeel is van het SRI (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie ). De structuur wordt kort besproken. Doel van de avond is het verzamelen van input van verschillende partijen om uiteindelijk een complete richtlijn op te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met wat de stakeholders belangrijk vinden en wat er leeft. Hier zal bepaald worden welke punten wel en welke niet worden meegenomen in de richtlijn. Het zal een multidisciplinaire richtlijn worden met een plan de implementatie te verbeteren, welke aansluit op de praktijk en de bestaande zorgprocessen.
De doelstelling is het ontwikkelen van een multidisciplinaire, helder afgebakende richtlijn waarin de patiënt centraal staat.
4. Impact probleem persoonlijke beschermingsmiddelen en richtlijn
Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) werd voor het eerst gemeld in 1961, binnen 1 jaar na de introductie van meticilline. Snel daarna werden de eerste epidemieën met MRSA gerapporteerd. Sinds de jaren 70 is er een toename van de problematiek in Europa en de Verenigde Staten waar te nemen. In de meeste landen is het percentage MRSA bij ziekenhuispatiënten nu hoger dan 20%. In sommige landen worden zelfs percentages van hoger dan 50% gemeld. Nederland is in staat gebleken om het percentage MRSA te beperken (<1%). Dit wordt mede bereikt dankzij succesvol nationaal beleid dat zal worden herzien in deze richtlijn.
Afstemming tussen verschillende SRI-richtlijnen is van groot belang. Voor de gebruiker moet informatie makkelijk vindbaar zijn. Zo zal bijvoorbeeld worden afgestemd met de isolatierichtlijn over MRSA en isolatiemaatregelen: hebben afzonderlijke maatregelen evenveel toegevoegde waarde (ook in verschillende settings/zorgdomeinen)? En over MRSA en reiniging en desinfectie met de richtlijn Reiniging & desinfectie van ruimten, meubilair en voorwerpen (specifieke methoden).
5. Bespreken raamwerk & prioriteiten (afbakening en inhoudelijke hoofdlijnen van de richtlijn)
Stephanie Hulzebosch (IGJ) geeft aan dat de benoemde knelpunten in het raamwerk herkenbaar zijn. In de praktijk worden knelpunten ervaren omtrent de omschrijving van de risicocategorieën met name de V-MRSA. Hoe ga je om met V-gerelateerde MRSA? Zijn alle maatregelen dan echt noodzakelijk.
Een ander knelpunt is de nut en noodzaak van isolatiemaatregelen. Voor particuliere klinieken is vaak niet duidelijk wat gezien moet worden als een klinische of poliklinische setting.
Hedy Salomons (IGJ) geeft aan dat bij de inspecties die worden uitgevoerd met name aan de orde komt wat nou moet worden gezien als invasief. Hier zijn verschillende definitie voor en dat levert veel vragen op. Op dit punt is er behoeft is aan duidelijkheid zodat minder wordt overgelaten aan de individuele zorgaanbieder.
Een ander knelpunt betreft artsen die deels in Nederland deels in het buitenland (bijvoorbeeld België) werken. Hoe ga je met deze groep om die een soort blijvende blootstelling ervaren?
Tenslotte heeft het de voorkeur om ook andere reinigingsmethoden dan chloor en alcohol te bespreken (bijvoorbeeld UV-licht en waterstofperoxide). Deze worden in de praktijk nu al wel toegepast, maar zijn nog niet in richtlijnen opgenomen.
Willeke Gerritsen (RIVM) geeft aan dat één van de knelpunten betrekking heeft op hoe om te gaan met een medisch kinderdagverblijf of een school voor speciaal onderwijs waar ook kinderen met medische problemen naar toe gaan. Kunnen daar iets meer handvaten aan gegeven worden? Hetzelfde geld ook voor de wijkverpleging.
Een andere vraag die speelt is wie is waarvoor verantwoordelijk. Stel we hebben een medewerker die MRSA-positief is. Wie gaat dan de behandeling geven? Nu wordt de medewerker vaak van het kastje naar de muur gestuurd.
Anneloes geeft aan dat het belangrijk is hierbij te kijken naar de overlap met andere richtlijnen. Afstemming is hierbij gewenst.
Liesbeth Boeien (VHIG) geeft aan dat het inderdaad belangrijk om te kijken hoe het met gastchirurgen gaat, maar ook de risico-inventarisatie. Daarnaast is er een knelpunt vanuit de verpleeghuizen waar het de vraag is hoe om te gaan met langdurig dragerschap. Hoe moet hier mee om worden gegaan, waar kan men terecht en wanneer kunnen maatregelen worden losgelaten of afgebouwd.
Jan Vissers (Verenso) geeft aan dat eerdergenoemde punten worden herkend. Wie heeft welke rol en wanneer. Communicatie onderling is ook erg belangrijk tussen ziekenhuizen en mensen thuis.
Een ander knelpunt dat wordt ervaren is betreft eenduidigheid in beleid. Soms ontvang je van verschillende microbiologen verschillende adviezen, maar ook wie heeft welke rol met betrekking tot de medewerker waarbij de bedrijfsarts verwijst naar de organisatie, organisatie overlegt met de microbioloog en microbioloog verwijst naar de bedrijfsarts. Hierdoor blijven medewerkers in rondjes lopen. Daarnaast is er behoefte aan duidelijkheid over regionale verschillen. In Limburg is bijvoorbeeld meer sprake van V-MRSA dan andere regio’s.
René Naber (NVAB) geeft aan dat het belangrijk is om een goede uitsplitsing te hebben tussen patiënten en werknemers. In de LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (onderdeel RIVM))-richtlijn (2018) wordt ook al veel gezegd over MRSA buiten het ziekenhuis. Tenslotte is het belangrijk de verantwoordelijkheden goed te benoemen in het ziekenhuis heb je voor de patiënt de medisch specialist, de werknemer valt weer onder de bedrijfsarts. In de wijkverpleging is de huisarts degene die voor de patiënten van belang is, maar in het verpleeghuis kan dit weer de specialist ouderen geneeskunde of de huisarts zijn.
Duidelijkheid over V-MRSA is belangrijk. Als medewerker in Achterhoek kom je veel in aanraking met V-MRSA. Als werknemer mag je werken, maar als je vervolgens als patiënt wordt opgenomen, moet je in isolatie. Dit roept vragen op, is onduidelijk.
Jannie Smit (VDSMH) geeft aan dat het voor de CSA (sterilisatieafdeling) niet uitmaakt of gebruikte materialen MRSA-positief zijn, en dat dit niet als zodanig gelabeld hoeft te worden als dit aangeboden wordt voor verwerking.
Gerjanne Vlasveld (NVAVG) geeft aan dat ze zich kan vinden in voorgaande reacties. Ook de LCI-richtlijn (MRSA buiten de ziekenhuizen) is weinig concreet, zeker wat betreft medisch kinderdagverblijven en andere gedecentraliseerde zorg. Dit geldt ook voor de overlap tussen zorg en wonen. In gehandicapten- en ouderenzorg wonen mensen. Dit maakt situatie nog wel eens ingewikkeld als zij uit het buitenland terugkomen of langdurig drager zijn. Behoefte aan concrete adviezen in deze situatie. Nu wordt er vooral gemerkt dat er maatwerk moet worden toegepast.
Erica de Loos (NVZ) geeft aan dat de NVZ niet zozeer medisch inhoudelijk kijkt, maar meer naar de naar de implementatie en naleving van de richtlijn voor medisch specialistische zorginstellingen. Het is van belang om bij de aanbevelingen en het implementatieplan aan te geven wat het verschil is in de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie. Dit maakt het makkelijker is om te beoordelen wat de impact is op financiën, ICT of inzet van personeel. Als daar kosten of aantallen aan verboden zijn, is het van belang dat dit zo concreet mogelijk wordt uitgelegd.
→ Punt met betrekking tot governance-afspraak – categorie 2.
Er wordt afgesproken dat de NVZ (en NFU) tijdig worden geïnformeerd en er een overleg plaatsvindt nadat het raamwerk is afgerond. Tijdens dit overleg kan verder worden vastgesteld welke procedure, conform governance-afspraak, wordt ingezet.
Thomas Jonkergouw (PFN) geeft niet zozeer medische inhoudelijk naar de richtlijn te kijken. Een punt dat wel belangrijk is informatievoorziening. Hoe worden bezoek, naasten en gezinsleden tijdig geïnformeerd met name in instellingen waar mensen wonen.
Thomas geeft aan de richtlijn nog binnen de PFN voor te leggen, maar verwacht dat betrokkenheid van de PFN bij de enkel de commentaarfase voldoende moet zijn om het patiëntperspectief voldoende te borgen.
Liesbeth Boeijen (VHIG) geeft nog aan dat duurzaamheid is ook een belangrijk punt dat mogelijk in de richtlijn zou moeten worden benoemd.
René Naber (NVAB) geeft aan dat het ook goed zou zijn om bijzondere groepen te benoemen (zwangere, bewoners, mensen met verminderde afweer). Met name als ze werknemer zijn, maar natuurlijk ook als ze patiënt zijn.
6. Vervolgprocedure
De notulen van deze avond worden verspreid en er is gelegenheid tot commentaar of aanvullingen hierop. De werkgroep zal alle besproken knelpunten bespreken en een prioritering moeten maken (voor de richtlijn is maar beperkt budget en tijd beschikbaar, dus er zal een keuze gemaakt moeten worden). Met deze prioritering wordt het raamwerk voor de richtlijn opgesteld. Alle aanwezigen ontvangen de overwegingen voor prioritering en het raamwerk.
Als de conceptrichtlijn gereed is, zal deze ter commentaar aan alle genodigden worden verstuurd. Er is dan gelegenheid commentaar/suggesties te leveren. Dit commentaar wordt verwerkt in een voor autorisatie geschikte richtlijn. Autorisatie van de wetenschappelijke verenigingen in de kerngroep is nodig. Andere partijen krijgen de richtlijn ook ter informatie of autorisatie vastgesteld (procedures hiervoor verschillen per partij/vereniging).
7. Sluiting
Iedereen bedankt voor de komst en actieve participatie.